Advies: Het stelsel op scherp gezet - Naar toekomstbestendig hoger onderwijs en onderzoek

Het huidige stelsel voor hoger onderwijs en onderzoek is niet toekomstbestendig. Universiteiten en hogescholen moeten zich sterker profileren en meer samenwerken. Ook moet de minister van OCW meer richting geven aan het stelsel en actiever toezicht houden. Dat adviseert de AWTI in zijn advies ‘Het stelsel op scherp gezet’.

“Het is belangrijk dat jongeren een opleiding volgen die bij hen past,” stelt Uri Rosenthal, voorzitter van de AWTI. “Maar op dit moment is dat lang niet altijd het geval. Ook is er een mismatch tussen opleidingen en arbeidsmarkt. Een belangrijk deel van het Nederlandse onderzoek behoort tot de wereldtop, maar die positie wordt bedreigd door te weinig focus. Ook kan het onderzoek nog veel sterker bijdragen aan het oplossen van grote maatschappelijke uitdagingen, zoals het energievraagstuk of de gezondheidszorg.”

Dat het stelsel niet optimaal functioneert, wordt veroorzaakt door hoe het stelsel is georganiseerd en wordt bekostigd. Universiteiten en hogescholen laten na om scherpe keuzes te maken die aansluiten bij de maatschappelijke vraag.

AWTI-raadslid Sjoukje Heimovaara:


“Zij worden beloond als ze groeien in studentenaantallen en als ze zoveel mogelijk bronnen van financiering voor onderzoek najagen. Instellingen gaan daardoor steeds meer op elkaar lijken en verdwijnt hun eigen, onderscheidende karakter. Ook werken ze onvoldoende samen."

Daarnaast ontbreken een helder kader en regie op het niveau van het hele stelsel, waardoor het stelsel als geheel ondoelmatig en ondoeltreffend functioneert. Dat moet anders: de instellingen moeten meer gestuurd worden op hun maatschappelijke bijdrage.

De AWTI doet daarom de volgende aanbevelingen:

  • Universiteiten en hogescholen dienen zich sterker te profileren. Ze moeten zorgen voor een helder profiel op onderwijs, onderzoek en kennisverspreiding. Dit profiel moet leiden tot concrete ambities, vastgelegd in bindende instellingsplannen.
  • Voer ‘profielbekostiging’ in. Hierbij wordt een deel van de rijksbijdrage (minimaal 5%, maximaal 30%) gekoppeld aan het realiseren van het door een instelling gekozen profiel. Dit is een stevige steun voor de instellingen om echt werk te maken van hun profiel.
  • Geef instellingen meer mogelijkheden om te selecteren aan de poort. Dat helpt om het beoogde profiel te realiseren, doordat instellingen studentenstromen beter kunnen sturen. Ook zorgt het voor een betere match tussen student en studie en daarmee een groter studiesucces.
  • Hogescholen en universiteiten moeten beter en structureler samenwerken. Dat is nodig om studenten sneller op de juiste plek te krijgen, om toponderzoek internationaal beter zichtbaar te maken en om maatschappelijke opgaven effectiever aan te pakken. Afspraken over duurzame samenwerking en taakverdeling leggen de instellingen ook vast in hun instellingsplan.
  • De minister van OCW moet haar verantwoordelijkheid voor het hele stelsel steviger oppakken. Zij moet de maatschappelijke opdracht voor het stelsel en de instellingen verduidelijken in één strategisch kader met heldere stelseldoelen en prioriteiten.
  • Ook moet zij actief toezicht houden op de instellingen en het stelsel als geheel door de stelsel­doelen te bewaken en te sturen op profilering en resultaten. Dit stelseltoezicht kan uitgevoerd worden door een apart orgaan zoals een stelselautoriteit.

Bijlagen